aardigheid, waar niemand om glimlacht, en eindelijk wordt er niets gehoord dan ’t geritsel der kaarten en ’t gerammel van zilvergeld. Wat klonk er eene juichende stem in Eduard’s binnenste. Alles kon hersteld worden, niets was nog te laat ’t examen, ’t horologie, en dan nooit, nooit weder eene kaart in handen

Zulke gedachten doorkruisten zonder ophouden zijn kloppend hoofd , telkens als zijne bevende vingeren nieuwe winst mogten inzamelen.

Doch ziet , naanw merkbaar heeft Piet Bank geglimlacht, Eduard’s inzet is voor dit maal verloren, dat bekommert hem niet, hij verdubbelt hem ijlings en ook nu valt eene kaart, die hem op nieuw doet verliezen.

« Dat mogt wel eens, amice!” merkt Piet Bank aan, «je doet van avond voordeelige zaken: Heer wint, twee verliest!” en wederom is E(!uard’s inzet verdwenen. Eene plotselinge gedachte vliegt hem door ’t hoofd, zoo hij nu heenging, de rest van zijne winst was nog voldoende om ’t verlorene te vergoeden, hij ziet om naar zijn jas. Piet Bank volgt oplettend zijn blik, terwijl zijne hand werktuigelijk wederom ’t verlorene geld van Eduard wegneemt.

«Kaerels!” roept deze, »’t is al laat!” terwijl hij onwillekeurig naar de plaats tast, waar gevvooulijk zijn horologie was, j dat is voor ’t laatst!” een dubbelden inzet wagende op eene kaart, die juist gewonnen had.

«Voor ’t laatst? wat? wou je weggaan amiee!” vraagt Piet Bank bedaard, »je begint pas, ik heb jou