tot eene algemeene verlichting te vertoonen. Eene buitengewone levendigheid heerschte in de stad, die telkens nieuwen toevloed van feestelingen opnam; weldra zag men duizende nieuwsgierigen langs de versierde straten en grachten wandelen, en op aller gelaat was vrolijkheid en blijde verwachting te lezen. Hier zag men vroegere academieburgers, die weder als van ouds naar de geliefde alma mater waren zamengestroomd, om er zich in een zalig weleer te verplaatsen en te midden hunner jongere broeders den ernst des levens voor eene wijle te vergeten. Baar bespeurde men talrijke groepen van vreemdelingen, die de oogen niet konden afwenden van al het schoons en nieuws, dat de grijze bisschopsstad hun aanbood. Ginds vertoonden zich de bevallige gezigtjes van jeugdige schoenen, uit alle oorden des vaderlands herwaarts gekomen, om de genoegens der feesten te genieten, en er zelve den grootsten luister aan bij te zetten. Bij allen zonder onderscheid heerschte opgewondene vreugde, en hooge ingenomenheid met de feestviering onzer academie.

Des avonds te 6V2 “ur vereenigden zich studenten en oud-studenten in het groot auditorium, waar de rector van ons corps, de Heer j. g. gleichman, de feestelijkheden plegtig zou openen. Luide en welsprekend klonk zijn welkom door de gehoorzaal ; aan de oud-studenten, die in zoo groote menigte waren zamengekomen om in onze feestvreugde te deelen; aan ons, zijne academiebroeders, die, ofschoon de scheiding tusschen Utrechts studenten betreurende, echter zonder zelfverwijt op het