EEN AVOND AAN ’T STRAND.
De zon is statig aan ’t zinken,
De zee ruischt treurig en eenzaam,
Der golven vlokken zijn schitt’rend
Gekleurd door ’t dalende zonlicht.
De wolkjes, die zwijgend daar drijven,
Ze blinken van purperen weerschijn
Ze zijn verguld door de stralen
Der meer en meer zinkende zonne.
De wind verheft zich een weinig
En voert nu op zijnen adem
De klagende toonen der wat’ren
I)iü langzaam hun avondlied zingen.