schijnenden, bijna vroiiwelijk blanken tint op zijn gelaat. Euim een jaar is hij student in de «Kegten.” Zijn kleine persoon is overdreven naauwgezet getooid. Zijne bewegingen zijn afgemeten; een elegant lorgnet wordt onophoudelijk door hem voor den dag gehaald.

Naast Hector, staat een der feestgenooten gereed het woord te voeren. Zijn naam is Joan Walduin, ruim twee jaar is hij student in de »Theologie.” Zijn helder bruin oog, zijn vrolijke lach, heel zijn welgemaakte gestalte, zouden een gunstigen indruk op u gemaakt hebben.

Een oogenblik te voren, waren ze alle vier in druk gesprek gewikkeld geweest, nu vroeg van Eaadt’s hamer stilte voor den spreker.

> Allen uit écne stadzoo begon Walduin met vuur, • allen vrienden, allen reizigers op den weg der wetenschap , is het ons hoogste streven het ware, het schoone, het goede, in hun zuiversten vorm te ontdekken, te bewonderen, te bemagtigen. Allen kozen wij ons daartoe een eigen terrein. Eeeds ving ik aan, het mijne met geestdrift te bewandelen. Een enkelen welriekenden bloesem, mogt mijne van vreugde bevende hand daar aanvankelijk plukken. Mogten wij allen, elk op ons pad, rijke kostelijke vruchten oogsten! Daarom Mijne Heeren , zij den broederband, die ons aller streven naar kennis en wetenschap zamenvat, deze dronk gewijd 1”

Eeeds weten wij hoe deze woorden door het gezelschap werden begroet. Naauwelijks was het toejuichings-rumoer