een weinig gestild, of van Eaadt had zich met zijn innemenden lach tot Wilchenstein gewend terwijl hij hem toefluisterde :

üWeer totaal enthousiast!”

»Maar hij praat goed,” was Wilchenstein’s antwoord, • jammer dat hij geen Advocaat moet worden.”

•Ja wel jammer,” voegde du Frèsnes er bij die de laatste woorden had opgevangen, »zijn geanimeerde stijl zoude hem bepaald hebben doen eminéren.”

• Goed dat ü ten minste dan voor de balie moogt emineren! ’ en op ’t laatste woord legde Wilchenstein juist zulk een pathetischeu klem als du Frèsnes gewoon was te gebruiken. «Kom geen gekheid met de balie!” verbood van Eaadt.

•Ne touchons pas a la Reine!” fluisterde du Frèsnes.

• Geef me je sigaar eens Karei!” vraagt Wilchenstein.

Terwijl van Eaadt aan zijn verzoek voldoet, staat deze op, gnjpt zijn glas, klopt en vraagt voor eenige oogenblikken de aandacht.

• Gij hebt zeker,” zoo begint hij, «tegen den wensch, daar straks geuit, niets in te brengen. Mijne Heercn! Te regt werden wij gewezen op een streven naar waarheid en wetenschap, dat ons aller doel is, of moet zijn. Mijne baan is bijna ten einde, en de rijke rente ons zoo even beloofd, zou mij misschien hebben kunnen ten deel vallen. Van mijnen oogst op de akkers der wetenschap kan ik echter juist zoo opgewekt niet getuigen. Gij herinnert u de oude waarheid, door een Grieksch