deneren en disputeren zoo veel je lust!” Met verwondering bemerkte Ritmeester Walduin dat het nieuws van den dag door Joan niet met die opgeruimde ingenomenheid werd aangehoord, welke hij bij een bezoek van Dominé Meijer, bij hem pleegde op te merken. Joan zweeg, en keek schijnbaar, zonder nadenken, even ijverig naar de dahlia’s als zijn’ vader een oogenblik te voren. Hij dacht aan ’t gesprek van den vorigen avond. Den schranderen en waardigen Predikant te ontmoeten, en zijne ontevredene teleurgestelde stemming geheel voor zijn scherpziend oog te verbergen, scheen hem onmogelijk.

Toen Joan zoo zvvijgende bleef staren, had de Ritmeester eerst half ontevreden, de wenkbraauweu zaam getrokken, toen een uitvorschenden blik op zijn zoon geworpen, en eindelijk de geliefkoosde pijp uit den door een’ grijzen knevel verborgen mond genomen, om hem bedaard te vragen :

– »Je hebt toch geen plan ons van middag weer te verlaten? Misschien een vrolijk festijn onder de Heeren Studenten van avond?”

«Zeker niet Papa!” antwoordde Joan, als opschrikkende uit zijne overpeinzing, en tegelijk voor den open blik van zijn’ vader de oogen neerslaande , «ik verlang zeer Domine Meijer te spreken, ik heb hem veel te vragen!”

»En toeh scheen je niet bijzonder met mijn berigt ingenomen!” mompelde de Ritmeester, terwijl hij eene halt uitgebloeide dahlia op > nonaktiviteit” stelde. Lang-