over ’t hoofd gevaren. Eeeds wees ik op mijne zwakheid en geringe ervaring in de dagen mijner voorbereiding. Toen was het juist na dien feestelijken avond, U zoo even voor den geest geroepen, dat een helder lielit voor mij begon op te gaan. Herinner u mijn vader, zijne martiale vormen, zijne edele en vrome denkwijze. Ik waagde het eens mijne teleurstellingen uit te spreken en van den hopeloozen kamp te gewagen die mij toen voor den geest zweefde. Ik schaam mij bijna ute zeggen hoe treffend ik teregt gewezen werd, hoe ik aan mij zelven ontdekt werd, met mijne overdreven verwachtingen en eischen, zonder er nog aan mij zelven een enkele te hebben gedaan. Ik begreep dat de tijd gekomen was waarin het dubbel noodig was, de handen met allen ijver aan ’t werk te slaan. En weet ge wat mij bemoedigde, wat mij ophief als ik soms vermoeid en afgemat op den weg des onderzoeks en der studie struikelde! —Ge kent de geschiedenis van mijn leven. Ge weet hoe ik haar heb lief gehad, die nu mijn trouwe gade is. Eens mogt ik haar bespieden aan ’t ziekbed van een oud soldaat, die mijn vader op het slagveld van Waterloo de hand had gedrukt. De liefelijke taal des geloofs en der bemoediging werd daar niet alleen voor dien lijdenden en behoeftigen krijger gesproken, zij staat mij nog altijd met onuitwischbare letteren in de ziele gegrift!

En thans! Ge roemdet mij uw geluk, uwe genoegens, uwen aangenamen kring; ge beschuldigdet mijn

6*