tot de andere onbekwaam zouden kunnen zijn. Dat kan de wet niet doen, want toen zij ons krachtens onze benoeming voor hooggeleerd verklaarde, was dit eene praesumtie, voor geen tegenbewijs vatbaar.

Maar waar zou ik beginnen en waar eindigen, indien ik al mijne grieven en de middelen om die weg te nemen, wilde opsommen. Ik wil buitendien ook iets aan het oordeel van den minister overlaten, en het daarom bij deze korte edoch grondige beschouwing over de diepzinnigste vraagstukken van ons hooger- onderwijs, laten, terwijl ik u in vertrouwen wil mededeelen, dat een der voornaamste drijfveeren, die mij genoopt hebben u te verzoeken, mijne scherpzinnige opmerkingen aan den minister kenbaar te maken, deze is, dat ik namelijk bevreesd ben, dat de regering en de Staten-Generaal tegenwoordig het hoofd zóó vol van het lager onderwijs hebben, dat zij ons ligtelijk met ondermeesters zouden kunnen verwarren. Ten einde dat, zoo mogelijk, te vooikomen heb ik de pen opgevat en uwe welwillende tusschenkomst hierin gevraagd. Ik zal dan deze eindigen, te meer daar ik aan het oorverdoovend geweld in een mijner kelders, die ik voor collegiekamer heb doen inrigten, mijne jeugdige, zeer beminde leerlingen herken, die branden van verlangen om woorden van wijsheid uit den mond van hun’ leermeester te vernemen. Daarom vaarwel, ik beveel de goede zaak (het is toch de onze) in uwe bescherming.

Uw deelgenoot in liet alleen ware en daarom u vriend A., Doctor et Frojemr ord,, etc. etc, etc,.,.