mogt meer dan eens ook van Utrechtschen bodem vruch'ยป ten inzamelen en zijnen lezers aanbieden. Niet te vergeefs dus rekenden onze Gendsche broeders op onze sympathie; moge ze hun nooit ontbreken, moge ze hun in nog veel ruimere mate geschonken worden, want hun doel is schoon en moet ons allen heilig en dierbaar zijn I

Hiermede zouden wij ons verslag kunnen eindigen , zoo niet de treurige pligt op ons rustte, een enkel woord aan de nagedachtenis van hen te wijden, die in den afgeloopen jaarkring aan de Academie en ons ontvielen. Allereerst denken wij hier aan Mr. anthonij van goudoever, die eenmaal het hoogleeraarambt in onze litterarische faculteit bekleedde, en na 2 jaren van rust, den 6. September in 72jarigen ouderdom overleed. Wij willen hier in geen beoordeeling treden van hetgeen de Hoogleeraar van goudoever in zijne gewigtige betrekking, die hij gedurende ruim 40 jaren waarnam, voor Utrechts Hoogeschool geweest is. Slechts sommigen onzer hoorden het onderwijs, door hem op hoogen leeftijd gegeven, en zeer eenzijdig zou het zijn daarnaar den man te beoordeelen, toen hij nog in zijne volle kracht werkzaam was. Daarom willen wij den gestorvene geen lof betwisten, door andere meer bevoegde stemmen hem toegezwaaid. Den 10. September werd zijn stoffelijk overschot ter aarde besteld : bij het graf, waar een groote menigte zich rondom