Man! u enkel te bespiên
In die stilvernoegde stemming
Vrijdt de borst van zielsbeklemming;
Ja! zoo’n schat van zuivre vreugd
Doet reeds bloot bij aanblik deugd
Zoo we dus een kijkjen wagen
Zonder om verlof te vragen,
’t Heeft geen oogmerk, u te plagen :
Duid het das niet euvel! Maar,
Neen! daarvoor is geen gevaar;
Eerst toch, haastig-drok aan ’t schikken,
Van ’t geen vreugde moog’ verhoogen,
Maakt ge pijpjen of cigaar.
Thee of geurge Mokka klaar,
En gij denkt om ’s vreemden blikken,
Noch om onbescheiden oogen.
Kijk I het naammerk van ’t paquet
Is zoo lucht en los geschreven
Kenlijk blij ter neer gezet
Dat zal goede tijding geven!
Nu, ’t is ook van Moeders hand
Van dat hart, dat looft en lijdt.
Leeft en looft in u het pand,
Dat ze Gode wenscht gewijd,
Eu in welks beminde trekken