Zoo wilt ge dan al die snrprizeljens maar gaauw,

Uit voorzorg, bergen : en alleen, wanneer een vriend

(Een , die zulks waarlijk is) uw liartversnapering

Eens met u deelen koomt in een vertrouwlijk uur,

Dan zult ge opbiechten wat u juicht in ’t hart : dat u

Die boom, met kinderhand in Moeders tuin geplant,

Dit sappig ooft thands geeft, en dat gij verre t’h u i s 1

Noch zooveel hebt, dat u heel na aan ’t harte ligt,

Zoo na aan ’t harte, dat soms scheiden pijnlijk valt,

En dat ge alreê(twee maand vooruit!)berekend hebt

Wanneer ge ’t dorp eens weêrgaat zien en Moeder-lief.

De goede vrouw, wat zal ze feestlijk dan haar zoon

Onthalen 1 en zijn zus (niet waar?) de nacht vooraf

Zal die niet slapen schier —’s daags van hem droomen —en

Een uur te vroeg op schildwacht staan aan’t groene hek ,

En starend turen , met de handpalm boven ’t oog,

De diepe laan d00r... Ha! hem dunkt, hij ziet al vast

Da nieuwe raeulen welkom zwaaien met den arm ,

En ’t spitsjen van de kerk uitgluren over ’t hout,

En ginder wenkt de linde, en bij de vaartbrug groet

De wimpel van het jacht, hoog uit de lucht, en diep

Van uit het spieglend nat. Ook A ry, met zijn zweep.

Nikt vrolijk, en gaapt lang nieuwsgierig na.

Maar nu

Den heuvel 0m!... Ziedaar het lachend dorpjen bloot!

Aanvallig rust het in den schoot van ’t dal, een kind

Met zonnelichtjens in het prettig glanzend oog!