phosen ondergaan lieb ik verschillende phasen door loepen, ’t Is nu niet meer :

„Ik ben een kind,

Van God bemind.,”

maar :

„Ik ben Student,

Een fiksche vent,”

en waar het:

„Kees zou voor ’t eerst naar school toe gaan”

behoort tot de »res quae fuerunt”, weerklinkt nu het zieldoortintelend :

„lö vivat! lö vivat!”

Thans heb ik de eer te zijn Theologiae Studiosus en heb daardoor ’t jus verkregen om op harde collegie-banken te zitten (slapend of wakend, naar verkiezing); om professoren aan te gapen, dametjes te fixeren ploerten omver te loopen: (odi profanum vulgus!)

Of ik nu gelukkig ben, waarde lezer?

Ik heb geen meisje; ik ben nog niet door Cupido’s pijl getroffen, maar ik geloof wel dat ik nog eensinmijn leven aan Amor een offer zal brengen; al was het maar om te beproeven of het waar is wat Schiller zegt:

„Sclig durch die Liebe,

Götter durch die Liebe,

Menschen Göttern gleich :

Liebe macht den Himmel

Himmlischer die Erde

Zu dem Himmelreich.”