Hij zag een jongeling – als hij zelf – maar thans niet alleen: hij had een vriend hervonden. Arm in arm liepen zij blijde, in volle overeenstemming voort, een tijdlang. Toen was de een gestegen en hij wendde zich glimlachend af: de ander had voor een tijd gediend. Hij zag een jongeling – als hij zelf – die weenende henenging.

Hij zag een jongeling – als hij zelf – met een lach op ’t gelaat, luisterende naar de stem van zijn vriend. Leven is genieten – klonk het – de goede Schepper gaf gevoel, verstand, verbeelding en in die allen zoo vele voelhorens tot genot. Laat ons waken voor hunne harmonie, opdat we genieten van ’t leven en zoo onzen goeden Schepper dienen. Die harmonie van gevoel, verstand, verbeelding alleen maakt u tot waaraehtig mensch. De jongeling luisterde met deelneming en verheugde zich in de vriendschap van een «waarachtigen mensch."

Hij zag een jongeling – als hij zelf -; koud en trotsch beurde hij ’t fiere hoofd: het is beneden den mensch slechts de prikkel van uw voelhoorn te zijn : en verachtend ging hij zijns weegs.

Uw haardvuur is aan ’t kwijnen: straks zijn de kooien verdoofd.

Het kind en de jongeling waren voorbijgegaan, en hij hoopte, om niet weer te komen.