r.iülen er alleen ook wel komen" te hebben gehoord, haar naar het station bragt en weldra zag vertrekken.

Laten wij mijn album nog eens opslaan. Hoe dikwijls ben ik niet beangst geweest, dat bij een gloeijenden jool op mijn kamer, de een of ander vol zoeten wijns, de vennetele hand daaraan zou slaan en dat ftlbum vernielen. Misschien vindt nu de een dit bcspottelijk, de ander allergekst, een derde kleingeestig ik kan het niet helpen, maar het is nu eenmaal zóó en niet anders. Zie b. v. die lange witte pijp, waaruit slechts ééns gerookt is en Jupiter beware er mij voor, dat dit nogmaals zal geschieden; want een tweede exemplaar van dien allcrvervelendsten dag zou mij niet toelagchen.

Op zekeren morgen, nadat ik ’s avonds in niet niagtig frisschen toestand, op mijn kamer was gearriveerd, (de moim quo herinner ik mij niet duidelijk meer), sliep ik nog vrij laat, toen een soort van gekrabbel aan mijn deur mij deed wakkei- worden. Daar ik gezegd had mij niet te roepen, dacht ik dat het mijn oppasser was en riep hem toe ;

// Loop naar den duivel en kom mij niet storen !" waarop ik op zeer zoetsappigcn, hoewel eenigzins Verschrikten toon ten antwoord kreeg ;

„Ik heb al zoo lang gewacht, neef! "

Daar ik nii tot neef werd gepromoveerd van het individu, dat aan de deur stond, begreep ik te moeten