opstaan en verscheen dan ook eenige minuten daarna in mijn kamer, alwaar ik den neef in levensgrootte op een klein puntje van mijn grooten, gemakkelijken stoel zitten, zeker verschrikt om er in te vallen.

Verbeeld u bu een menschenexemplaar van ongeveei 34 jaren, met boog opgaande boorden, stropdas, langen jas, met geziekt en overige kleeding daaraan conform, vcrscli aangevoerd uit het koffij-veUende, tabak-verkoopende Botterdam, en wiens gezicht de onmiskenbare blijken droeg van vreugde, dat hij mij eindelijk te zien tawK»

„ Wel kom je Utrecht eens bekijken? "

„Ja, neef!" (O Goden! ik was dus denfrf«ien tig met hem opgescheept.)

„En dus je logeert~iezen nacht bij mij?" |

„W'el vriéndelijk, neef! maar u moet het niet kwalijk nemen, ik heb beloofd aan mijne familie daar te komen logeren, weet u! en morgen ochtend hoop ik weer te retourneren." (Het was dus gelukkig maar tot ’s avonds, dat hij mij met zijn gezelschap zou vereeren.)

„Wil je thee of koffij di'inken ? "

„Dank u, neef! ik heb al koffij gedronken bij mijne familie, weet u! "

„Zoo!" (Het was half twee.) „Een glas madera?"

„Ik gebruik nooit iets, neef! want dan heb ik te veel last van hoofdpijn , weet u ! “

(Er was dus geen middel om nog wat op mijn kamer te blijven.)