Zij was moeder geworden, -en zij was moeder gew'eest van meer dan eigen kinderen. Zij had gespeeld en gedarteld met de kinderen des rijken, en ze liefgehad, toen ze klein waren en toen ze groot waren geworden. Zij had gedeeld in hun vreugde, geweend bij hun leed, en zij had rijke en arme kinderen met gelijke liefde omvat.

Maar zij was oud geworden. Haar eigen kinderen waren verstrooid of gestorven; en niets dan de herinnering bleef over van een wolkcnlooze jeugd en een heilige moedervreugd. De vreemden, die zij had verpleegd, waren groot geworden , en loonden de oude dienstmaagd des huizes vaak met gullen groet of milde gift. Die vreemden gaven spaarzaam weer, wat de vreemde in weelde hun had geschonken.

Maar zij was oud geworden. De vlugge voet wilde niet meer mede, het schitterend oog was dof geworden, de moede borst hijgde en zwoegde naar adem.. . zij was oud en afgeleefd. Zij kon niet meer.

Toen riep zij voor de eerste maal de liefdadigheid in en ging rond om van vreemden een dak, van vreemden een stervensspond te erlangen. Aan haar haard was de glimmende kool verdoofd, en naauw restte een zwakke stoel om ’t moede ligchaam te steunen.

En zoo zag ik haar gaan, als Nr. 60 van het „Oude mannen- en vrouwenhuis." Maar toen ik haar voor de eerste maal met dat net geplooide mutsje, dat kort