afgesneden jak, en dien zwaren, langen rok, allen giften der voorvaderlijke liefde achter die zware poort zag verdwijnen toen begreep ik welk een zelfverloochenende liefde het was, die haar schatten en haar gaven prijs gaf tot het stichten van zulk een schijndoodenhuis.

Zij was afgeleefd en toch zij keerde zich nog eenmaal om, en een traan het eenige, wat het leven haar Het blonk in haar oog.

De Novemberzon scheen helder en kalm over de velden, en plant en geboomte beurde het hoofd, om, voordat de winter kwam, zich nog eenmaal in de stralen der scheidende zon te koesteren.

Ik zag op naar ’t eerwaardig gesticht, waarin de oude was verdwenen, en ’t scheen me als stond daarboven den deurpost geschreven:

Ü321: 3i3uiiD®®n ®tt nua s®®»/®- ®no®®BiF®£pis®jiï).

19 Nov. 1857.

J.