Wie komt da& aan, in ’t voorste gelid?... die daar... die er zoo gvoen uitziet, en zijn borst zoo fier draagt, die poken-gestalte met zijn eksteroogen.

O, ’t is mijn oude gewezen academie-vriend. Baron van tot Souspieds-hVirg, thans. Burgemeester van Luilekkerland een piet van ’t eerste water!

Ziet hem slechts aan, en ge vindt de woorden van Horatius in zijne oogen weerkaatst!

Nullus homo est, qui se non praefert omnibus unura

Hinc Ego prima personarum vocatur 1 “

Til onzen zaligen Studententijd, toen we nog geen verschil' van rang kenden, toen we nog zoo jolig bisschop zaten te drinken, (en mijn vriend, de Baron, kon pimpelen dat hij er sponsachtig van werd) toen we nog te zamen ’t n Gaudeamus" aanstemden, toen we als Damon en Pythias daarheen leefden; ja, toen, toen zwoeren we eene eeuwige vriendschap, toen zouden we voor elkaêr het hoofd onder de guillotine hebben willen leggen, (als ’t volstrekt moest!).

En nu? Hij ziet mij niet aan; hij teil mij niet erkennen. Beklagenswaardige groen\ Als Student is hij ontgroend, toen kreeg hij een rood fluweelen petjen op, maar als maatschappelijk dier heeft hij zijn mutsjen weder opgezet! De omstandigheden zijn veranderd; (’aliforniaansche begeerten hebben zich van hem meester gemaakt! En de goud-God heeft onder eede verklaard,