„ inexpressibles" ten dienste van elkaêr hebben verkocht! En nu? Hij ziet mij niet aan; hij wil mij niet erkennen!

Beklagenswaardige Ora>ye-appel! Wie heeft ’t ooit kunnen vermoeden , dat de zon des maatschappelijken levens u zoo spoedig van kleur zou doen veranderen!

De windhaan staat boven op den toren , „de wind waait (hem) waarhenen hij wil; gij hoort zijn geluid, maar gij weet niet van waar hij komt of waar hij henen gaat 1 "

Armzalig kleurmannetjen! Van u heeft Henrich Heike gezongen :

„ Nach des Menschen holden Bildniss

Sehiff Gott intressante Affen 1 "

En wie komen daar aanzetten, N“ 10, 11, 12? N" 10, met een pannekoeken aangezigt, en een grafacbtigen buik, waarin reeds menig onschuldig stuk paardenvlecsch ligt begraven; en N» 11, met die ijzervarkenpennen op zijn kegelvormig caput, die maar met geen mogelijkheid plat willen blijven; en N» 12, met die steltenbeenen, dat bankige voorhoofd (promontoium bonae spei), die vèruitsehietende wenkbraauwen, die hem als twee wagententen boven de oogen hangen!?

Potstausend! Wie zijn ze? Zij zijn zeker uit de lucbi komen vallen als Ponderpadden," bij pcelegen heid dat de sluizen des Hemels wat wijd opengetrokken werden.