voor wie de gelegenheid aanwezig was, deze zaak meer van nabij gade te slaan.

Wij zagen tot dusvenā€™e, dat de examina tot toelating tot de academische lessen bij het verlaten der gymnasia door de onderwijzers aan die inrigtingen af te nemen, in abstracte geheel zqn aan te bevelen. Verscheidene zwarigheden echter, znllen bij de toepassing van dit beginsel zeker bovengenoemd voordeel veel verminderen. Twee punten vooral kunnen deze stelling staven, het eene vloeit als van zelf uit het andere voort. In de eerste plaats is de toestand van de inrigtingen van het middelbaar onderwijs volstrekt niet van dien aard, dat deze voldoende waarborgen voor eene genoegzame voorbereiding knnnen opleveren. De zoo noodzakelijke eenvormigheid wordt hier gemist. De inrigting der verschillende gymnasia of latijnsche scholen, het aantal vakken aldaar onderwezen, de tijd aan de verschillende wetenschappen gewijd, de methode van onderwijs, enz. zijn zoo geheel verschillend, dat dit niet dan eene hoogere onzekerheid kan geven, omtrent de bekwaamiieid van aanstaande studenten.

Wel is waar stelde hieromtrent het beslnit van 2 Aug. 1815 eenige reglementaire bepalingen vast, welke nog op verschillende tijden ') zijn veranderd of ver-

1) Besluit van 9 September 1826 over het onderwijs in de wiskunde aan de gymnasia en over het getuigschrift van ontslag van genoemde inrigtingen reglement vnn 20 April 1816.