vingeren met vaderlijken trots op het fraaie knille' kopjen van Marianne doet rusten.

«Je kent Brizeux toch?" had Arabella intusfehen aan Kees gevraagd.

«Neen eigenlijk niet! Ik heb eens een artikel over hem in eene Kevue gelezen, dat is alles!"

«Maar je moet den Zanger van Marie kennen, den stillen droomer, die zijn lieflijk Bretagne nooit vergat!"

«Ik heb weinig Fransche poëzie gelezen. Wat liedjens van Béranger, een paar kocpletten van Lamartine, et un peu de Victor Hugo!"

«Ik kan ook juist niet zeggen, dat de Fransche Dichters mij ’t meest trekken. Je weet wel, ik sympathizcer niet met Béranger; zijne vaerzen rieken me soms wat veel naar de taveerne; en Victor Hugo ! gezochte maar elegante rijmelarij en een kakelbont kleureneffekt, voila Victor Hugo!"

«Maar Lamartine dan?"

«O ! ik heb bij hem altijd op de honderd vijftig woorden naauwelijks een flaauw schaduwtjen van een enkel ideeljen ontdekt!"

«Of er ook belet is voor Mijnheer Willemsen?" roept Karei, de huisknecht, met deftige stem door’t vertrek.

Op een wenk van Mevrouw neemt Karei haastig het koffiservies weg. Mr. Arnold schuift zijn fauteuil naast zijne eehtgenoote, die op de sofa is gaan zitten. Marianna plaatst zich in de vensterbank naast Agathe, en knipt even hai-e zwarte oogcn toe met de voldoening