zich uit zijne liggende houding op, grijpt eene karaf met Chambertin en andwoordt:

//Schenk je nog eens in Gus?//

-/Willemsen vraagt, van wie je die mooie kameliaas koopt! // zegt van der Munt bedaard.

Van Weisz , den bloemist! n

»Ik geloof er niets van, vrome Lovelaee !’t Is een cadeau, foi de Gustave !//

Terwijl Willemsen na deze woorden zich schaterlachende inschenkt, heeft er zich een klein blosjen op des Gastheers wangen vertoond.

// Toegegeven , dat het een cadeau is ,// herneemt hij een nieuwen cigaar uitzoekend, » zou jij dan de indiskretie hebben , me te vragen, van wie ?//

//Hij niet, maar ik!// roept van der Munt meteen uitdagenden blik.

// Kom , Dokter I niet zoo kinderachtig I// andwoordt Kees , // neem liever een anderen cigaar ! «

//Je vermoeit je waarachtig, met het waarnemen van de honneurs, Kees I// merkt de Dokter op, terwijl hij zijne blonde hairen met een kluchtigen zwaai achter de ooren werpt.

Kees neemt zijne toevlucht tot zijn glas, vult het daarop terstond weder en roept met krachtige stem:

//Mannen! mag ik eens even wat zeggen?//

//Een toast! Christelijke lankmoedigheid! » schreeuwt Willemsen, eene cierlijke geste tot den Gastheer richtend.

Deze is opgestaan, heeft het oranje zijden koord van