Be best fchudde met het hoofd, lonkte vrij fcheel naar den hemel, en, terwijl ze haar toon, zoo ’t mocht, nog doezereuzer, blomzoet als honinch, te stemmen zocht, hernam ze met gladde tong en gevouwen handen:

II Dominê, Dominê! Tiiene-moei is maar een zondig kreatuur, en Triene-moei weet dat, zoo goed als de engelen in den hemel, maar al is Triene-moei maar een zondig dom boei’enmensch, ze weet ook, daar staat geschreven

Ze kon niet voleindigen, en ook Bemard kon niet voleindigen met spreken. Maar met van toorn en gramschap sidderende vuist, pakte hij bondig de bezoekster bij den arm en wees haar de deur. Jenny, ijlings opgevlogen, ijlde haar na. In de gang vernam men een levendige woordenwisseling. Be oude vrouw klaagde luide over de onwaardige behandeling, die hare grijsheid geleden had van de zijde eens 'jongen driftkops , en ze haalde er een aantal schriftuurplaatsen bij aan, die den jeugdigen leeraar bedreigden met een ander soort van beeren dan hij waarschijnlijk tot nog toe had te zien geh-egen.

Tusschen die luide klagten in hoorde men de sussende stem van de jonge predikantsvrouw smeekend en vleiend. Hadde de jonge vrouw meer iikschheid aan den dag gelegd, ze ware een toonbeeld van een vrouw te noemen geweest, Boch men mocht haar nu geen hooger ejdtketon ormns toeleggen dan dat van – misschien