bezig de noodige bevelea te geven aan den knecht, daar zij zich voor eenige uren uit Amersfoort zullen verwijderen. Zij gaan hunne dochter Anna afhalen, die op het Kostschool is te Zeyst, daar de vacantic is aangebroken.

„’t Is toch maar goed, dat het er eindelijk eens toe gekomen is ! " hooren wij Mr. Dermont zeggen tegen Mevrouw, die het ijsselijk druk schijnt te hebben en juist bezig is haar flacon met eau de Cologne te vullen.

„ Maar ’t is een verschrikkelijk emban-as ! " roept deze uit.

„Ja , dat is wel waar ! " zucht de heer Dermont, terwijl hij zich het voorhoofd met den zijden zakdoek afveegt.

„ Het zal nu wel tijd worden te vertrekken 1 " zegt Mevrouw.

„ Zoo als ge wilt, melieve ! "

„Mijnheer!" komt Jan zeggen: „de koetsier vraagt of u de kap van het rijtuig op wilt hebben ? "

„Ja Jan!" zegt Mr. Dermont. Na zich even bedacht te hebben, met een bedenkelijk gezicht: „Is het nog al zacht weer ? "

„Dat gaat nog al mijnheer!" zegt Jan, die geen volkomen bevestigend antwoord wil geven uit vrees, later, als mijnheer kou mogt vatten, er de schuld van te zullen ki'ijgen en er daarom nog voorzigtigheidshalve bijvoegt: „maar er is nog al wind, mijnheer!"