naar de kostschool, terwijl de anderen den uitslag in ’t logement bleven afwacbten.

Hij belde. „Kan ik Mevrouw Ter Veer spreken? ik ben de nieuwe knecht."

„ Zoo kom dan maar binnen ! ik zal ’t gaan zeggen."

Frans begreep, dat het er nu vooral op aankwam, zich goed te houden, en toen de meid terugkwam, zeggende, dat zij hem bij Mevrouw zou brengen, volgde hij haar met eene bewonderenswaardige bedaardheid.

„Zoo! ben je daar! « zeide Mevrouw Ter Veer, »geef' mij dien brief maar eens hier ! Hoe is uw naam ? »

Frans wilde juist een naam zeggen, die hem in de gedachte kwam, toen Mevrouw Ter Veer, den brief inziende, zeide : »O ik zie het al, Cornelis van Zwinderen ! »

Van Hooven dankte de Goden, dat hij den naam niet uitgesproken had.

//Zoo Cornelis!// vervolgde Mevrouw Ter Veer, //mijne zuster schrijft ipij, dat je zwaar ziek geweest bent., maar ik kan het niet meer aan je zien. Je ziet er nog zeer goed uit, voor een man van 59 jaar !//

// Ja Mevrouw ! « hernam Van Hooven zich op de lip bijtende om niet uit te schateren van lagchen, «ik ben anders altijd nog al gezond geweest, weet uwé.//

//Zoo! maar je hoest toch nog wat,// schrijft mijne zuster.«

Frans vond goodj hierop hoestende te antwoorden, // jaaa Mevrouw ! //