Wat wordt de lucht al donker;

Wat waait de nachtwind koel I

En geen geluid te hooreu

Dan ’t ruischend golf-gevyoel... 1

Al zwarter wordt het water.

Al donkerder de lucht.

Eeeds zijn de meeste schippers

De haven ingevlugt.

Niet één van al de sterren

Blikt vriend’lijk naar heneên.

Een straal van ’t roede kust-licht

Boort flaauw door ’t donker heen.

En op den dijk staat turend

Het kleine visscherskind:

, Och kom toch, vader, kom toch,

„Thuis huilen ze om den wind."

De maan schijnt door de wolken heen

En glinstert in de baren.

Wij staan aan d’oever gansch-alleen

Dien licht-gloed in te staren:

Een gouden scheur in ’t wolk-gordijn,

Waardoor de maan komt tureu .. .!