Lang duurde het, eer hij in zoo ven’c over de diepe smart had gezegevierd, dat van der Schuer ze aanhoorde, die woorden van vriendsehap en troost. Maar wat kon van Beeck antw'oorden op de vraag des wanhopigen :

„"W aarom dat ? Waarom moest mij die vrouw ontrukt ivorden, die mij zoo dierbaar was? Moest ik daarom zoo gelukkig zijn, om nu des te dieper gewond te worden ? “ en met de woorden : „O ! Heer heb medelijden met mij! waarmede toch heb ik zooveel verdiend!" kon de ongelukkige zich niet langer staande houden. De smart was te gi-oot, voor hem die aan geen smart gewend was!

Wanhoop evenwel niet, zwaar beproefde! Toen de engel der smarte, met zijnen broeder, de vriendelijk wenkende bode des doods, uwe prachtige huizinge binnentrad, namen zij de schoonste bloemen er uit mede, om haar over te planten in het vreemde land daar ginder! De lijdenskelk was bitter, maar wanhoop niet! Hoe zwarte duisternis u hier op aarde ook voor eenc wijle moge omringen, voor Hem die daar hoog boven de starren troont, is duisternis licht, en eenmaal, wie weet hoe spoedig, zult gij haar wederzien, zonder scheiding , eeuwig in de velden der gelukzaligheid , en uw'c ziel zal juichen en uwe oogen blijglanzig staren, als zij , die de aarde u tot hemel maakte, u daar te gemoet snelt, om u in te leiden in die gewesten, waar in alle nooden wordt voorzien , waar alle tranen worden gedroogd !