siste ik tusfchen mijne tanden iets, dat op eene di-iftige herhaling van ’t woordjen; Snob geleek. De lange gestalte keek me eene sekonde verwonderd aan , schudde toen deftig ’t hoofd en plaatste zich bedaard aan een tafeltjen. Een oogenblik vermeide ik me met den man uitdagend op te nemen. Hij was van middelbaren leeftijd, had diep doordringende zwarte oogen, eene vaalbleeke tint over zijn gantsehe wezen, scherpe, hoekige, doch hoogst opmerkelijke trekken om neus en mond en twee reusachtige favoris, die eens gitzwart en nu reeds met grijze elementen gestoffeerd ivaïen. Een zonderling vilten hoedjen, zoo rond als een meloen , met kleine stijve randen, was op zijne glad gesehoren kruin gedrukt. Jas , vest en pantalon waren ontzachlijk wijd en van eene wit-en-zwart geruite stof. Het voorwerp van mijn onderzoek geeuwde intusfchen zeer hoorbaar en wierp de asch van zijn eigaar op de punt van mijne laars. Vast overtuigd, dat het tot eene uitbarsting moest komen , stoof ik vooruit en liep tien knecht tegen ’t lijf, die een tweede glas beyersch kwam brengen, ’t w'elk nu bij gevolg omviel en knetterend op de steenen brak.

Daar thands mijn geduld uitgeput was, vloog ik naar ’t buffet in de zaal en beklaagde me luide over de lompheid van den Jan en de brutaliteit van den vreemdeling. De dame van ’t buffet beijverde zich om mij haastig en beleefd een derde glas aan te bieden en den knecht te verontschuldigen.