Vaderland alleen zulke onsehuldige , bijna beminnelijke figuren ontmoet, ik had geen regel van mijn Booh of Snels geschreven. Zijn hier dan volstrekt geen Snobs in deze gelukkige stad ? Zijn er geen kofïihuis-Snobs, geen militaii'e Snobs , geen kerkelijke "

„ Met uw verlof, Sir ! " viel ik koortsachtig steld in ,/kerkelijke Snobs zijn er in gants Nederland niet te ontdekken. Oordeel zelf. Alle sporen van Snobisme, welke eenigzins op onze nederlandsche kerk zouden te betrekken zijn, moeten zeer ver gezocht worden. Ik heb het voorrecht in deze stad een paar echteluiden te kennen, welke door u niisfchien als kerkelijke Snobjens zouden worden gebrandmerkt. Mijnheer en Mevrouw Kurckleever bewonen een zeer fatsoenlijk, zeer deftig huis op een onzer beste standen. Gewoonlijk treft ge hen in eene verrukkelijk somber gemeubelde achterkamer aan. ’t Behang is aschgi’aauw met groote zwarte bloemen en strepen doorsneden, het tapijt grijs, met witte en zwarte ruiten, tafels en stoelen zijn vierkant, de eerste met effen grijze bedekselen : de waarachtige cieradon van ’t vertrek zijn een tiental silhoeëtten van geliefde predikers en een drietal gesteendrukte portretten van Welgeachte predikanten-huisvrienden. De Heer Kurckleever noemt zich immer een zeer ongelukkig man. Als hij daarmee bedoelt, dat het hem nimmer gelukken mocht, den zeer gcwenschten eerepost van diaken te verwerven , dan heeft hij volkomen gelijk ! "