In ’t klingelbekken penningsken of goudhaar
Ten offer brengend] zich verloren vaak
In ’t dicht gedrang van loodfen, wagens, trekvee,
Koorknaap, en venter, dorper, beedlaar, reiz'naar,
Wiehlaar , en zoetlaar, rijflaar, marktpoëet.
En zorgloos kind, en grijze 1 Bont gewoel,
Bij velerhand gedruisch, van fteen, van wiel ,
Van takelftel, truweel, en hamer, beitel,
Cymbaal, en tal van taal en tongflag, tot
Een bajert faê.mgemengd van klank-verwarring . . .
Maar weg is alles als bij tooverflag :
Verdwenen (Hamlet!) als het is verschenen I
En nacht is ’t, fterrenklare nacht.
De ftad ligt als in doodflaap. Toch houdt een,
Nu rn finds eeuwen —, trouw nog fteeds de wacht:
Het reuzig fteengevaarte , dat zijn leên
Hoog opwaart rekt naar >t middernachtlijk zwerk.
Daar, zwijgend, ftaart hij uit, als nam hij acht en merk
Van d’ijzeren gedachtenftreep der Eeuw :
Waarlangs met fchellen, fchrillen fchreeww
Be Stoomkar af- en aanfnort, met een macht
Van cijfers, nommers , en getallen vracht en dracht
'*') Zelfs eens Bilderdijks opmerking omtrent dit woord mag van deszelfs gebruik niet afsehrikken.