aantrok en won ? De woorden door zijn vriend en ambtgenoot reeds te Franeker, Eoveks, bij zijn graf gesproken j zijn zoo volkomen waar, dat ik ze hier moet overnemen: „ Hij was zoo blijde met de blijden, zelfs met kinderen , die gaarne bij hem waren , zijne deelneming in alles j wat zyne vrienden betrofj was zoo welgemeends had iets zoo onuitsprekelijk innigs. Zijn oordeel over menschelijke zaken week soms van het gewone gevoelen af» gij meendet dit uit gebrek aan omgang met menschen te moeten verklareui maar opmerkelijk» ja wel eens onverklaarbaar, waren u te midden van die afwijking, die juiste, geheel eigenaardige denkbeelden, over hetgeen in den mensch is» die alles behalve de blijken droegen van een kamerleven. Men kon ze aan zijn helder hoofd, zijn ernstig nadenken, zijne studie toeschrijven, want dat alles verruimt den blik. Maar de blik van Geoenewoud zou het u niet volkomen verklaard hebben, of gij moest er zijne bijbelstudie in het naauwst verband mede brengen, Zoo als in dat boek der boeken de mensch zich in zijne geringheid en ook in zijne grootheid vertoont , zoo stond hij voor het geestesoog van Gkoenewoud. Vindt ge niet zeide mij iemand dat er in Geoenewoud iets was van een oud-testamentisch man ? "

Ja waarlijk, die eenvoud, die kalmte, die afzondering, die opregtheid, dat kinderlijk geloof, die diepe eerbied voor God herinnerde u aan den vromen