Steeds echter op verbetering bedacht, voerde hij in 1841 met goed gevolg den toestel van d’Arcet in, welken hij in 1842 beschreef in het werkje : ving van de verbeterde inrigting tot spijsbereiding voor minvermogenden met bijlagen betreffende de gelei uit beenderen , waarvan later eene tweede uitgave het licht zag. Hij was tot voorzitter van bovengenoemde commissie benoemd en bleef dit tot het einde van zijn leven. Steeds behartigde hij met den meesten ijver en naauwgezetheid de belangen dier inrigting in de overtuiging, „dat daardoor het lot van vele behoeftigen en ongelukkigen belangrijk zou kunnen worden verbeterd. " Van welk een uitgebreid weldadigen invloed deze inrigting was , kan men daaruit opmaken , dat in den laatsten tijd jaarlijks gedurende een tijdverloop van honderd dagen en in zeer ongunstige winters soms nog langer, dagelijks 1400 portiën gezond voedsel werden uitgedeeld. Wel had hy in den beginne tegen menig vooroordeel, ook onder de behoeftigen geworteld, te kampen, maar volharding in het goede, was hier, gelijk in zoovele andere zaken, die hij ondernam , zijne leus. Hij zeide : „ zij , die het aan moed en standvastigheid ontbreekt, om het goede ernstig te willen en vol te houden, doen beter het invoeren van verbeteringen nimmer te ondernemen. " Daarom volhardde hij in hetgeen hij ondernam en overwon hier met gelukkig gevolg alle bezwaren. Maar zulks was niet gemakkelijk : men moet het van nabij gezien hebben , om te weten , wat