gegeven kunnen worden in ’t Holl. ? Zou dat zoo schadelijk werken ? ’t Eenige wat het den Hoogl. kosten zou, is de vertaling van al dat Latijn in onze moedertaal. We geven den Hoogl. in bedenking dit eens te beproeven; wie weet hoe veel goed het nog zou doen.

En wat zullen wij zeggen van de Akademische gebouwen , inrichtingen en wat hiertoe behoort ? Zullen we nogmaals de klacht herhalen , zoo vaak reeds geuit over ’t gemis van een Akademie-gebouw ? Doch vanwaar de kracht te krijgen, om luid genoeg te spreken tot ooren, voor zoo doordringende stemmen, zoo billijke klachten, zoolang al reeds doof? Wij beginnen te wanhopen. De sol boven de akademie-poort (sic !) is weêr te liefelijk geel opschilderd, en glinstert ons weer te welbehagelijk tegen , dan dat hij zelf aan ontevredenheid schijnt te denken. Hij deelt zijne stemming niet mede aan de cives academici, die van ’t eene einde der stichtsche rad naar ’t andere mogen draven om eindelijk, al hijgende op de harde banken neergevallen , de lessen der wetenschap jnaar half te kunnen opvangen.

De hibliotheek prijkt met een fraaie leeskamer, ’t Is een lust er rond te zien : zoo netjens is er alles ingericht maar de hoofdzaak: de aart der boeken, de onvolledigheid in zoo menig vak ? .... „ Amat alta süentia musa/' roept een der bedienden ons toe. Welnu, we hebben niets gezeid; al zuchtend fluisterden wij een oude, oude klacht nog eens over.