OÜDEJAAES -AVOND.

wind giert langs de ruiten, buldert langs de daken. De veranderlijke, de verrader ! Ziet in ’t °? voorjaar koesterde hij met zijn warmen adem den killen ' grond, zweefde hij, zoet geurend over bloem en veld, wiegelde hij zich in ’t dichte weefsel der blaêren. Wat is er geworden van 'al die pracht ? Geen bloem of zij is geveld , naakt heifen de boomen hun takken ten hemel: de wind liet hun ook niet één blad ! Veranderlijke , verraderlijke wind !

Een jongling beminde. Wat waren zijn droomen zoet, zijn wenschen stout! Hij waande zich ook van haar bemind en de liefde gaf hem kracht, kracht tot werken nacht en dag. Van zijn ouders had hij oenen eerlijken, geen hoogen naam geërfd , geen wapenbord , maar een hart van goud! Die hij minde gewerd hem niet, glimlachend zag ze hem aan , hem