Vrienden en vriendinnen van allerlei stand, van allerlei jaren.

En daar ginds ziet gij een open grafkuil: een bewijs dat de dood niet ophoudt zijne offers dagelijks te kiezen uit ons midden; eene waarschuwende stem die ons herinnert en toeroept, dat ook eenmaal onze ure komen zal.

Wilt gij weten voor wie die grafkuil bestemd is? Volg mij dan naar gindsche boerenwoning .

11.

„ Goeije morgen zaom ! Hoe is ’t moeder, kriegen we geen pap ? "

llDat zou je wel willen; denk ie daj bij Eranks niks kriegen zult ? "

„Da’s woar ook! ik zol ’t hoast vergeten hebben", antwoordde de eerste spreker, een jonge, twintigjarige boer, zijne vlijtige moeder, die, schoon het pas vier uren in den morgen was, de n boel " reeds had opgeknapt en nu bezig was met uit de gezamentlijke kist het „zondagsspul" van de geheele familie te krijgen en te rangschikken.

„Hier bint oe spullen, goat oe moar vast antrekken", vervolgt zij en de jonge boer vertrekt om zijn luchtig, weinig geacheveerd morgencostuum te verwisselen tegen een glimmend wambuis, dito vest en wat men op het