Ge komt op „ Placet Hic “ en nog in d* eersten tijd

Verlegen – wat confuus -- en nog niet ingewijd

In alles, wat ge ziet – gaat gij couranten lezen;

Een mede ex-groen komt ook en tracht f, het heer «te wezen

Hij debiteert een ui – en waarlijk hij gaat op,

Valt niet in *t water -o! dat voert zijn vreugd ten top,

Meent niet dat nu een kroon van speler hem kan sieren ;

Hij vraag achter de hand en – – won zijn spel in vieren.

Men gaat examen doen: maar likt professor niet;

Men slaat niet hij hem thee, waar men een ander ziet;

Een olie-domme vent – Professorale theeën

Thans frequenteerende om Professorale ideeën

Te hooren – die nu stil zijn kleine solo speelt... .

Hij telt de troeven – wikt – kijkt in het spel -en deelt

Ten slotte in ‘t ongeluk dat gij royaal remise

Wordt – hij een summus tapt, gij simplex „ par méprise. “

Men wordt eens proponent 1 – f, Thans voegt die losse toon

Niet meer!* zegt Jan, (gerokt). Een mooi beroep beloon’

Hem spoedig – Maar uw vriend I die in *t studentenleven

Ook menschenkennis zocht en bovenal niet even

Ruw orthodox is dien geen boeren kerkenraad,

Uitmuntend bij den ploes – steeds trouw ter zijde staat

In schijnh’re domheid. – Och! denk niet dat zij varieeren;

hield zijn spel omhoog. – Die kon het fijn cacheeren.