koloniale kas en die van het rijk zijn dezelfde —Wanneer niet voor die beide afdeelingen van de geldmiddelen van den Staat gelijke klaarheid en gelijke waarborgen tegen misbruiken bestaan, is aan een goed Financiëel beginsel niet te denken ” Doordrongen van de belangrijkheid van het onderwerp , had hij intusschen begrepen zelf de handen aan het werk te moeten slaan om meer licht over den toestand onzer koloniën te verspreiden. In 1844 rigtte hij met eenige zijner Utrechtsche vrienden, de heeren Mr. P. A. Broers, Mr. W. J. VAN Hoytem.v, Dr. A. S Eueb, Mr. J. Hora Siccama en zijnen ambtgenoot Mr. G. W. Vreede een tijdschrift op onder den titel van Bijdragen iot de kennis der Nederlandsche en vreemde koloniën, bijzonder belrekkelijk de vrijlating der slaven. In het eerste nummer begon hij Berigten aangaande de Nederlandsche koloniën mede te deelen, met het doel om te verzamelen „de bijzonderheden, welke in dagbladen en andere geschriften voorkomen, en die ons toeschijnen van belang te zijn om met den toestand dier koloniën bekend te worden.” Bijna in elk nummer komen diergelijke berigten voor; en hoewel niet allen door Ackersduck’s naam of initialen onderteekend zijn, geeft de overeenkomst van inhoud, zienswijze en stijl grond om te vermoeden dat hij toch geregeld tot hunne zamenstelling heeft medegewerkt. Het is ook 'thans nog niet overbodig te herinneren, welke gevoelens hij daarin uitgedrukt en verdedigd heeft Met betrekking tot den handel schreef hij : 1) „Het stelsel van onze koloniale wetgeving ten opzigte van den handel is, op eene onverklaarbare wijze, juist geschikt om den handel te keer te gaan” Het cultuurstelsel achtte hij naar waarheid geteekend met de volgende woorden van den heer Itiee, die Java in 1845 bezocht 2): „Eetirer du pays

1) 1845 , bl. 117.

2) 1846 , bl. 497.