Vergeefs geklaagd , geschreid, het armpjen uitgestrekt,
Dat vrij is van de hangmat, waar het vvichtjen
In vast gekluisterd ligt; het hleek en koud gezigtjen
Vergeefs van traantjens nat geschreid; arm kind ! er lekt
Geen droppel laaf’nis uit die moederborst u tegen.
Ach , arme moeder , lijdend in uw moederzegen ! ...
Gij lijdt, arm kind, en moeder heeft geen andre troost,
Dan dat ze, teeder tot u overbnkkend’,
Een warmen kus u op de blaanwe lipjes drukkend’.
Zegt: „kind, geduld! straks gaan we huiswaarts." Onverpoosd
Gaat zij intusschen voort liaar hontbos te verrijken,
Waaronder de arme vrouw welhaast dreigt te bezwijken.
Ze sprokkelt voor den haard. De lading is reeds zwaar
En doet haar schouder pijn; maar ’t bitter klagen
Van ’t arm en eenig kind valt zwaarder nog te dragen
En snijdt door ’t moederhart, en kwelt en pijnigt haar,
Die straks, in ’t hutje weêrgekeerd , heur kind kan hoeden
Voor kou, ja I .... maar niet heeft waarmede het te voeden.
En voedsel, ja! dat had het noodig, ’t arme wicht!
Sinds gistren avond had het niets ontvangen....
Sinds gistren niet! ... Hoe moest het arme schaap verlangen,
Ja! smachten naar een bete !.., 6, ’t is een bange pligt
Voor t moederharte: een kind met liefde en trouw te kweekcn,
Als lijden en gebrek het kluisjeu binnen breken.