Camphvizen had, zooals men weet,
Veel kommer in zijn leven:
Hij heeft aan de aard’ dus consequent
Den naam van hel gegeven.
„ Wie altijd mogt op rozen gaan , «
Zegt Boroek , (en met reden)
„ Noemt de aard’ gewis geen tranendal,
Maar eer een Hof van Eden. “
Elk speelt op aarde een schaahpartij ,
Kan Hdijgems ons verhalen,
Nu speelt men goed, dan weder slecht,
Tot ons vriend Hein komt halen.
Met Tollens noemt zoo menigeen
Een dobbelspel het leven,
Als hem voor «harten, « die hij vroeg.
Vaak „ schoppen “ zijn gegeven.
Eu Ponto noemt men >) ’s menschen wil
En zijne ziel spadille;
En basta is ’t geweten dan
En het verstand manille.
1) Namelijk IIuydecoper.