En die in ’t verre Noorden

Bedekt met sneeuw en ijs,

En die in ’t Zuiden liggen ,

Den zonnestralen prijs.

Eu die de Mijl bedekt houdt

Of het arabisch zand ,

Zij stijgen uit hunne graven,

Zij nemen ’t geweer ter hand

En om de twaalfde ure

Verlaat de trompetter zijn graf,

Gaat ijvrig aan het trorapetteu ,

Kijdt haastig op en af.

Daar komen op luchtige paarden

' De doode ruiters te zaam,

De bloedige onde dragonders

Met wapens zwaar belaan.

Daar grijnzen de witte schedels,

Bieek onder de helmen door.

Hun beenigc handen honden

De lange zwaarden er voor.