En om de twaalfde ure

Verlaat de veldheer zijn gi*af

Komt langzaam aangereden

Omgeven van zijnen staf.

Hij draagt een driekant hoedje.

Eenvoudig is zijn kleed.

En met een kleinen degen

Is zijne zij bekleed.

He maan met gulden stralen

Verlicht hem in zijn rouw

Be man, met eenen kijker.

Keemt hen in oogenschouw.

Be rijen presenteren

En schoudren het sreweer

Dan treki met rassche schreden

’t geheele heir.

Jlaarschalken , generalen

Oingeven hem in een kring ;

Be veldheer fluistert zachtkens

Zijn nevenman iets in.