om zijn geloof ondanks zijn twijfel. Want geloof heeft hij gehad, een vast, een krachtig geloof aan den God zijns leven , een geloof dat zich nu en dan doet hooren in de taal, die herinnert aan de oude Godsmannen van Israël. Zoo hij dan al niet kan zeggen hoe zijn God bestaat, zijn God leeft voor zijne ziel en in zijne ziel. Het is een psalmtoon die er ruischt in dat schoone gedicht, dat ik gaarne zijn schoonste zou noemen, zoo de keuze niet zeer moeilijk viel: n Onvermoeid “ het is een psalmtoon die er ruischt:

Een Machtige steunt ous en schraagt ons ,

Wij struiklen : Hij richt onzen voet;

Wij vreezen, wij vallen ... Hij draagt ons

Getrouw over bergen en vloed!

Zoo vreest niet! laat rijzen uw psalmen,

Eaat vrolijk langs afgrond en rots

Het moedige reislied weêrgalmen,

Het reislied der kinderen Gods.

Wij waehten met dankenden hoofde

Uw heil en Uw waarheid, o Heer!

En wat het verleden ons roofde,

Geeft schoener de toekomst ons weer.

Steek’ de zon , daal’ de nacht. gij Algoede!

Zijt schaduw en licht oj) ons pad;

Wij loepen en worden niet moede ,

Wij wandlen en worden niet mat.