hij zoo zeer beminde : door een schoone natuur wordt het toch bewaard, en Eozendaal zal er bezoekers te meer om tellen. En naderen zullen wij het met diepen weemoed, dat hij zoo vroeg scheiden moest, van wat hem lief was cn hem lief had; en vereeren zullen wij de nagedachtenis van dien reinen, dien opregten, dien waarlijk braven onder de menschenkinderen. En leeren zullen wij van hem want veel kunnen wij van hem leeren, al is het niet eene geleerdheid, met boeken onder den arm , en in zwarten rok leeren zullen wij van hem , dat men om braaf te zijn de wereld niet behoeft te verachten, en dat een kind Gods ook kenbaar is aan een vrolijk oog en een opgeruimd hart; cn vergeten zullen wij niet, dat het is te leven God ter eere , wat de Génestet iemand toezong:

Niet te droomen, niet te zuchten ,

Niet te klagen naar ik meen ,

Niet te schuwen, noch te vluchten

’s Levens reine lieflijkhecn ;

Maar te midden van den zegen ,

Die u toestroomt van uw God ,

Bloemen strooijende op uw wegen.

Liefde wevende in uw lot;

Maar met vrome , vrolijke oogcn,

rrisch en jeugdig en gezond,

Dankende op te zien ten Hoogen

En vertrouwende in het rond.