Die gulden tijdt

l'oUenhoven.

die een goed student

Zijn feesten vieren doet, als and’re menschen slapen

Burlage , aead. Tafer.

’tls feest

op de kroeg

V. Alphen, v. d. l. jeugd a. d. Hoogesek.

der studenten ;

Güthe, Fausl.

De feestvreugd was ten top gestegen

Bij scherts, gedartel en gewoel.

Wat doet op eenmaal ’t blij gejoel

Als door een’ donderslag verstommen ?

r. Lennep, Ei. v, Gelre.

’t Is stil op de straten.

V. Beaumont.

Elk sluit zijn deur, en gist niet dat, helaas !

Die stilte zal verdwijnen,

Dezelfde.

’t Geen plotseling geschiedt ,

BUderdtjk.

voor het raam van zeker huis. de Genesiei, de mailhrief.

De luiken hangen digt, hij sluimert wel te moê.

f. Bijswijck , WatergeuzenUed.

En ziet! een gegons doet zioli hooren:

En ziet! een gebons schrikt hem op:

Hij schouwt naar de trillende ruiten , J. Immerzeel Jr., Kamphuizen’s Morejenhez.