die zoo grooten invloed kunnen uitoefenen niet alleen op de gezondheid , maar op het geheele ligchamelijke en zedelijke leven der huisgezinnen, waarin hun hulp en raad wordt verlangd , moeten menschen zijn zoo veelzijdig ontwikkeld , zoo vrij van vooroordeelen, zoo door den omgang met allerlei behoeften en rigtingen en karakters geoefend, als men dit worden kan alleen aan eene hoogeschool.

Wel zal de Senaat niet beweren, dat allen, die de hoogeschool verlaten . den naam van zoo rijk ontwikkelde menschen verdienen. Het is er ver van af Maar toch durft hij gerust beweren, dat de gemiddelde hoogte van hen, die hare opleiding genoten, veel hooger is dan die van hen, die elders gevormd zijn. En al erkent hij al het onvolmaakte, dat ook haar ontsiert, hij trekt daaruit het besluit, met dat zij op eens gesloopt of langzaam oudermijnd . maar dat zij verbeterd moet worden. Sinds 1815, het jaar waarin ons hooger onderwijs geregeld is, hteft de Staat zeer weinig voor de hoogescholen gedaan. Van 1848 af is er voortdurend gesproken van een volledige wet op het hooger onderwijs , en die verwachte wet. die alles zou doen , heeft gemaakt dat er niets is verrigt. Gedeeltelijke verbetering en uitbreiding is op den achtergrond gedrongen door het uitzigt op die wet, waarnaar ieder riep, zonder dat iemand wist wat ze bevatten moest.

Ua Senaat heeft zich deze vraag voorgehouden ; wanneer , gelijk dit Ontwerp het voor de natuur- en geneeskundige faculteiten uitspreekt (en de drie andere faculteiten verkeeren niet in den ijdelen waan , beter te zijn dan deze twee), wanneer het verblijf aan de hoogeschool niets, noch in waarde. noch in waarborg , noch in regten , voorheeft boven het verblijf elders, waarom stelt dan de regering de opheffing der hoogescholen niet voor ? Het is hem niet gelukt, op die vraag een bevredigend antwoord te vinden.

Daarom is hij tot deze andere vraag gekomen : wan-