neer de btaat hoogescholen, die als in hare eischen goed wordt, voorzien, wat thans het geval niet is, zeer kostbare instellingen zijn, oprigt en in stand houdt; wanneer hij den burgers toeroept: op uw kosten en met uw goedvinden sticht ik universiteiten. omdat daar alleen die kennis, die zin , dat karakter te verkrijgen zijn, die gij vorderen moet in hen, aan wie gij uwe hoogste en heiligste belangen toevertrouwt • waarom spreekt gij dan tot diezelfde burgers : die mannen kunnen ook wel met minder volstaan , met zooveel als noodig is om door een examen te komen , en dat kunnen ze best buiten die universiteiten leeren ? Ook op die vraag moest zich de Senaat het antwoord schuldig blijven.

Inderdaad , hier is geen derde raogelijk. Zijn in het belang der maatschappij de hoogescholen onnoodig, dan is het de pligt der regering ze op te heffen. Maar zijn ze in dat belang onmisbaar, dan is het de even dure pligt der regering ze in stand niet alleen, maar in vollen en krachtigen bloei te houden.

Aan dien pligt is door dit Ontwerp niet voldaan. Het brengt der natuur- en geneeskundige faculteit een diepe vyonde toe. En diezelfde wonde dreigt het aan de overige faculteiten. Het onderhoudt, wat het eigenlijk voor onnoodig verklaart. Het laat voortduren, wat het niet met gunstige oogen beschouwt. Maar het laat dat voortduren in kwijnenden toestand. Het wil niet dooden, het wil aan uittering doen sterven.

Zulk een rampzalige toekomst verhoede Uwe wijsheid 1

De Senaat der Utrechtsche Hoogeschool,

(w g.) G. J. LONCQ,

Rector Magnijicm.

H. C. MIELIES,

Secretaris.