met zijn betoog over den allantoïs en hare vorming en veranderingen in den mensch, ‘) leveren daarvan een duidelijk bewijs; van geen geringer gehalte waren zijne studiën van versehillende deelen der middelpunten van het zenuwstelsel; beginnende met eene waarneming van eene atrophie van het linker halfrond der hersenen met gelijktijdige atrophie van de regterzijde van het ligchaam die in verband stond met zijne geliefkoosde onderzoekingen over monstra, leverde hij laatstelijk twee groote verhandelingen, de eene over het fijnere zenuwstel en de werking van het ruggemerg en de andere over „het fijnere weefsel en de werking van het verlengde merg , die zijnen roem in het Buitenland op nieuw bevestigd hebben ■*).

De practische strekking die zijne onderzoekingen kenmerkte, openbaarde zich o. a. ook in zijne boven reeds medegedeelde onderzoekingen omtrent longenlijden, waarbij zijne gewigtige ontdekking van het bestaan van longvezels in de sputa van teringlijders een belangrijk hulpmiddel van physiek onderzoek geworden is; uit hetzelfde oogpunt moet zijn onderzoek over de vorming en verspreiding van kankercellen in den omtrek van kanker en het gewigt hiervan bij het doen eener operatie ’), in verband met zijne onderzoekingen over mala parasitica in het algemeen en scirrhus, carcinoma , fungus medullaris en haematodes •■) en van ontsteking als alleen uit slagaderlijk bloed voortspruitende , beschouwd worden.

1) Verh. Koninkl. Nederl. Akad. 1862.

2) Verh. Kon. Nederl. Instit. 1852.

3) Beide in Verh. d. Kon. Akadem, v. Wetensch. 1855 en 1858.

4) Ook nog over het verhand tusscheu gevoels- en beweginysenwwen Kon. Nederl. Instit. 1847 en o. h fijnere maaksel van het zenuwstelsel en wel bijzonder der grijze stof Mix. Gcvaois, 1848.

5) Aanteeken, Utrechtseh Genootsch. 1853.

6) Ibid. 1847.

7) Versl. der Kon. Akad. v, Wetensch. 1858,