den stervende alleen, het was de geloofsbelijdenis van zijn geheele leven.” „Hij is eene ster die nooit zal ondergaan J”

Zóó heeft SCHEOEDER VAN DEE KOLK geleefd, zóó is hij gestorven. Daarvan getuigden ook zijne vereerders en vrienden op den Mei bij zijn geopend graf.

Hij was den l»ten ]y[gj 1862 aan de gevolgen van eene slepende en verraderlijke buikziekte overleden, die zijne gezondheid gesloopt had. en voor welker vernieuwden aanval eindelijk ook zijne krachten bezweken. „Kalm als een wijze, volkomen berustende in de wil der Voorzienigheid , met vaste overtuiging aan de onsterfelijkheid zijner ziel en in het volste vertrouwen op de liefde van den Almagtigen is hij de eeuwigheid ingegaan en zijn dood , wij zijn er zeker van, was het begin van een heerlijk leven 1”

Bij zijne begrafenis waren van alle kanten vele vrienden en vereerders van den zoo hoog geachten man zamen gekomen, om op de begraafplaats den lijkstoet te verbeiden, die uit eene commissie uit den akademischen- en eene uit den studenten-Senaat, geneesheeren en studenten in de geneeskunde, den arts en den heelmeester van den overledenen, zijn huisvriend en de leden der familie bestond, waaraan zich de meeste hoogleerarenhet gansche eollegie van regenten van het krankzinningengesticht, beide eerste geneesheeren der gestichten van N. Holland en van Gelderland , vele studenten en eene onoverzienbare menigte belangstellenden aansloot. l)e Hoogleeraar g. j. loncq. Rector van den akademischen Senaat en tevens zijn vriend en arts, de Hoogleeraar c. w. opzoomee , zijn ambtgenoot en vereerder, de heer j. c. van eelde , medelid van het eollegie van regenten van het krankzinnig-gesticht en daarvan de huismeester, de candidaat in de Godgeleerdheid j. e. dibbits, zijn huisvriend, doctor van eee uth , als vertegenwoordiger der wetenschap, die hij met zooveel vrucht be-