Bijla g- e K,

HENRICÜS EGBERTÜS VINKE.

Het was mij eene behoefte des harten, niet enkel bij het graf van mijn ontslapen ambtgenoot, maar ook bij de opening mijner Akademische lessen , een woord ter nagedachtenis te spreken van den man, dien ik wel niet onder mijne leermeesters tellen mogt, maar dien ik, gedurende mijn achtjarig verblijf aan deze Hoogeschool, als beoefenaar der Godgeleerde wetenschap, als broederlijken vriend en raadgever, als mensch en als christen heb hoog geschat en lief gehad. Al achtte ik het toen gesprokene te vlugtig gesteld en te onvolledig, om afzonderlijk door den druk verspreid te worden, toch kostte het mij zekere moeite, geheel het stilzwijgen te bewaren. Welkom was mij daarom de gelegenheid, die ik door eene beleefde uitnoodiging der Redactie van den Utreclilschen Studenten-almanak ontving , om mijn opstel zóó te wijzigen , dat het, nevens andere levensherigten van beminde en betreurde Hoogleeraren, in dezen Jaargang gevoegelijk eene plaats vinde.

Ik geef het daartoe gaarne, wel bewust dat, hoe veel gebrekkigs er ook in deze teekening zij , het karakterbeeld des ontslapenen daarin naar waarheid staat uitgedrukt, en dat veler oog met weemoedige herinnering en innig welgevallen op de lijkhulde zal staren ,