Jongmensch! antwoordde de godin vertoornd, ge ziet over het hoofd dat het gedrag van enkelen niet tot maatstaf voor allen kan worden gebruikt.

Och! of men dat tegenwoordig ook wat minder deed, dacht ik bij mij zelven, maar zeide het niet, daar het mij juist inviel, dat het besprokene misschien geschikte stof voor een almanak-stukje konde opleveren, en ik meende niet beter te kunnen doen dan het goddelijk oordeel mijner bezoekster dienaangaande te vragen.

Och Mijnheer! was het onbevredigend antwoord der vertoornde godheid , vroeger bestonden er niet zulke zedelooze pamfletten, waarin men zijne leermeesters bespot; men had toen te veel eerbied voor oude en wijze menschen om zijne pen in gal te doopen ten einde hen te belasteren!

Dat was te veel; verontwaardigd stond ik op, greep haar de speer uit de hand, die verbrijzeld op den grond viel. ’k Was wakker ’t Minervabeeld was geschonden, maar Goddank! ik kon nog gelooven aan de wijsheid der wijsheidsgodin: ’t was slechts een valsch beeld geweest.

October 1863. J. I. v. D.